Woensdag 12 juni… 15 graden ….Na een regenachtige ochtend zijn we om 2 uur in de auto gestapt. Langs mooie stille wegen zijn we naar Veenhuizen geweest. De omgeving hier geeft me een frans gevoel. Zover je kijkt groene landerijen, bossen en uitgestrekte heidevelden en hier en daar mooie boerderijen.
Veenhuizen
.Strafkolonie, "pauperparadijs" en gevangenisdorp: Veenhuizen was het allemaal. Duizenden kolonisten werden hier zo'n tweehonderd jaar geleden naartoe gestuurd om te worden 'verpleegd tot een beter bestaan'. Ze leerden een beroep zodat zij konden voorzien in eigen onderhoud.
Tussen 1796 en 1813 waren de Fransen de baas in Nederland. Het is een arme tijd. Vooral in steden hebben veel mensen geen werk. Ze raakte hun huis kwijt en moesten bedelen of stelen om aan eten te komen. Johannes van den Bosch bedacht een oplossing om de armoede te bestrijden. Hij bood arme gezinnen, bedelaars en zwervers de mogelijkheid te gaan werken in de Koloniën van Weldadigheid. Een hard bestaan waar de Kolonisten door middel van arbeid en scholing regelmaat en discipline wordt bijbracht.
In 1818 begon hij in Drenthe de proefkolonie Frederiksoord voor arme mensen uit de stad. Zij kregen een boerderijtje om in te wonen en een stukje grond om hun eigen eten verbouwen. Zo hoeven ze niet meer te bedelen. Deze mensen worden kolonisten genoemd. Van den Bosch noemt zijn plan de Maatschappij van Weldadigheid. Hij vroeg rijke mensen om geld. Toch kreeg de Maatschappij van Weldadigheid in 1823 geldproblemen. Het helpen van armen was een goed idee, maar het is te duur.
Johannes van de Bosch
De Maatschappij van Weldadigheid bedacht een nieuw plan. Er werden in Veenhuizen op een groot stuk onontgonnen land drie grote gebouwen gebouwd. Deze waren bedoeld voor de opvang van kinderen uit de grote steden die geen ouders meer hebben: weeskinderen. De gebouwen noemen ze gestichten: het Eerste, Tweede en Derde Gesticht. Het zijn grote, vierkante gebouwen, met in het midden een grote binnenplaats. In elk gebouw bood onderdak voor +1200 personen, zij werden ondergebracht in grote slaapzalen met ruimte voor 80 mensen. Ze sliepen daar in hangmaten en overdag werd de zaal omgebouwd tot werk en eetzaal.
Voordat de eerste weeskinderen naar Veenhuizen kwamen, moest er veel gebeuren. Er waren geen wegen. Er moesten kanalen gegraven worden, zodat bouwmaterialen en mensen met de boot vervoerd konden worden. Er waren geen winkels om eten, kleding of meubels te kopen. Daar moeten de bewoners zelf voor zorgen. Ze groeven het veen af, bewerkte het land en bouwde boerderijen. Ook kwamen er winkeltjes en werkplaatsen zoals een houtzagerij, een meubelmakerij, een smederij en een klompenmakerij.
Er werden niet genoeg weeskinderen naar Veenhuizen gestuurd om alle drie de gestichten vol te krijgen. In twee van de drie gestichten woonden de weeskinderen, in het derde gesticht woonde de bedelaars en landlopers. Aan de buitenkant van de gestichten woonden de arme gezinnen in kleine woningen. De weeskinderen woonden met tachtig kinderen in een zaal aan de binnenkant van het gebouw. Er was één zaalmoeder of – vader die voor twee zalen met kinderen zorgt. Overdag eten en werken de kinderen in de zaal. ‘s Nachts slapen ze er in de hangmatten die aan het plafond hangen. De kinderen gingen iedere dag 2 uur naar school, daar leerde ze lezen, schrijven en rekenen. Dat is heel bijzonder voor die tijd. De rest van de dag moeten de kinderen hard werken op het land of in de keuken. Het was een zwaar leven. Als de kinderen na hun twintigste een baantje vonden, mogen ze de kolonie verlaten.
Nadat de moderne verzorgingsstaat kwam, met werkloosheidsuitkeringen en gezondheidszorg voor iedereen, was armoedebestrijding met het systeem van landbouwkoloniën niet langer nodig. Na 1953 werden er geen nieuwe kolonisten meer naar Veenhuizen gestuurd. De gestichten werden geleidelijk in gebruik genomen als gevangenis.
Reactie plaatsen
Reacties